
Jurisprudentie
BJ4616
Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806034/1/M1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806034/1/M1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 4 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Grootegast (hierna: het college) geweigerd voorschrift 9.2.1, verbonden aan de bij besluit van 4 juli 2006 aan [appellante] krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning voor een garagebedrijf met tankstation en wasstraat op het perceel [locatie a] en nabij [locatie b] te [plaats], met toepassing van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer te wijzigen. Dit besluit is op 10 juli 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200806034/1/M1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [4 vennoten] allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Grootegast,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Grootegast (hierna: het college) geweigerd voorschrift 9.2.1, verbonden aan de bij besluit van 4 juli 2006 aan [appellante] krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning voor een garagebedrijf met tankstation en wasstraat op het perceel [locatie a] en nabij [locatie b] te [plaats], met toepassing van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer te wijzigen. Dit besluit is op 10 juli 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante[ bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2009, waar [appellante[, vertegenwoordigd door ing. M. Boers, en het college, vertegenwoordigd door T.E.J. Postma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het college een revisievergunning verleend voor de inrichting. In voorschrift 9.2.1 van die vergunning is het volgende bepaald: "Tijdens het in werking zijn van de inrichting moeten de overheaddeuren in de noordwestgevel van de werkplaats gesloten zijn. Deze overheaddeuren mogen slechts worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van voertuigen of goederen."
2.1.1. Uit de aan de vergunning van 4 juli 2006 ten grondslag liggende aanvraag, met inbegrip van het daarvan deel uitmakende akoestisch rapport van Stroop Raadgevende Ingenieurs B.V. van 15 februari 2006, blijkt dat [appellante] destijds uitdrukkelijk het werken met geopende overheaddeuren, anders dan slechts voor het onmiddellijk doorlaten van voertuigen of goederen, heeft aangevraagd. Het college achtte het in het belang van de bescherming van het milieu echter noodzakelijk voor te schrijven dat de overheaddeuren van de werkplaats gesloten worden gehouden, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van voertuigen of goederen, en heeft daartoe voorschrift 9.2.1 aan de vergunning verbonden.
2.1.2. [appellante] heeft bij brief van 23 augustus 2006 beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juli 2006 en daarbij onder meer verzocht voorschrift 9.2.1 te vernietigen. Bij uitspraak van 18 juli 2007, nr. 200606289/1, heeft de Afdeling het beroep in zoverre ongegrond verklaard. Daartoe heeft de Afdeling onder meer overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat het zoveel mogelijk gesloten houden van de overheaddeuren niet nodig is om aan de in de vergunning neergelegde geluidgrenswaarden te voldoen. Ook heeft de Afdeling blijkens die uitspraak overwogen dat er geen grond is te oordelen dat eerder vergunde bedrijfsactiviteiten als gevolg van voorschrift 9.2.1 in strijd met artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer worden beperkt.
2.2. Bij brief van 24 januari 2008 heeft [appellante] het college verzocht voorschrift 9.2.1 te wijzigen dan wel in te trekken en toe te staan dat de overheaddeuren van de werkplaats tijdens de reguliere bedrijfsuren geopend zijn.
2.3. De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende.
2.4. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 augustus 2008 in zaak nr. 200801693/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.5. Nu in de aanvraag die aan de vergunning van 4 juli 2006 ten grondslag ligt, is verzocht om met geopende overheaddeuren te mogen werken, is het besluit van 4 juli 2006, waarbij voorschrift 9.2.1 is gesteld, in zoverre een afwijzend besluit. [appellante] heeft, door in haar brief van 24 januari 2008 toestemming te vragen de overheaddeuren van de werkplaats geopend te mogen houden, in zoverre een besluit gevraagd dat van gelijke strekking is als het besluit dat zij bij de aan de vergunning van 4 juli 2006 ten grondslag liggende aanvraag had gevraagd.
Gelet op de in 2.4 reeds vermelde jurisprudentie van de Afdeling brengt dit mee dat het bestreden besluit niet door de bestuursrechter kan worden getoetst, behalve indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan.
2.6. [appellante] heeft bij haar verzoek van 24 januari 2008 geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden aangevoerd. [appellante] heeft bij dit verzoek een nieuw akoestisch rapport van Stroop Raadgevende Ingenieurs B.V. van 18 januari 2008 overgelegd als bewijsstuk om aan te tonen dat het zoveel mogelijk gesloten houden van de overheaddeuren van de werkplaats niet nodig is om te voldoen aan de geluidgrenswaarden die aan de vergunning van 4 juli 2006 zijn verbonden. Het rapport is derhalve bedoeld als bewijsstuk van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat een dergelijk rapport niet vóór het nemen van het besluit van 4 juli 2006 had kunnen worden overgelegd.
2.7. Evenmin kan uit het door [appellante] gestelde worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan. De Afdeling overweegt hierover het volgende. Ter zitting heeft [appellante] ter zake aangevoerd dat artikel 2.1, derde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) - dat na de verlening van de vergunning van 4 juli 2006 in werking is getreden - eraan in de weg staat dat de vergunning naast geluidgrenswaarden een voorschrift inzake het gesloten houden van de overheaddeuren bevat.
Niet in geschil is dat de inrichting van [appellante] een inrichting type C is als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit.
Ingevolge artikel 1.4, derde lid, aanhef en onder f, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, dient degene die een inrichting type C drijft, te voldoen aan de regels gesteld bij of krachtens afdeling 2.1 van hoofdstuk 2, voor zover dit betrekking heeft op de activiteiten of deelactiviteiten van de inrichting, bedoeld in de onderdelen a tot en met e van die bepaling.
Voorschrift 9.2.1 strekt tot voorkoming dan wel beperking van geluidhinder vanwege de activiteiten in de werkplaats. De activiteiten in de werkplaats waardoor geluidhinder kan worden veroorzaakt, worden niet genoemd in artikel 1.4, derde lid, aanhef en onder a tot en met e, van het Activiteitenbesluit. Gelet hierop volgt uit artikel 1.4, derde lid, aanhef en onder f, van het Activiteitenbesluit, dat artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit niet op deze activiteiten van toepassing is. De inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit vormt dan ook geen relevante wijziging van het recht.
2.8. Gelet op het in 2.6 en 2.7 overwogene kan het bestreden besluit van 4 juli 2008, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, niet door de Afdeling worden getoetst.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Teuben
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009
483.